Hoe democratisch is een (rechts)staat?
Ronald de Vries, bijgewekt 29.12.2024
Regelmatig spreken politici en commentatoren hun bezorgdheid uit dat de ‘democratische rechtsstaat’ verzwakt wordt. Zo ook weer n.a.v. de recente ‘toeslagenaffaire’. Er wordt dan beweerd dat de rechtsstaat eigenlijk belangrijker is dan de democratie. De rechtsstaat moet de burgers beschermen tegen willekeur door de overheid, het bestuur. Zij moet ons ‘negatieve vrijheden’, vrij van bemoeizucht vrij van bemoeizucht garanderen Nu verraadt de nadruk die gelegd wordt op het belang van de rechtsstaat, dat het fundamenteel niet goed is gesteld met die ‘democratie’.
Als we kijken naar de ontwikkeling van ons politiek stelsel, zien we dat het is ontstaan in een fase van de monarchie toen de ‘volksvertegenwoordigers’ zich onafhankelijker van de koning probeerden te maken. Dat wij nog steeds zo hechten aan een rechtsstaat, is dus eigenlijk een veeg teken. Het erkent eigenlijk dat er een staatsapparaat boven ons gesteld is waarbij de belangen van gewone burgers niet per definitie in veilige handen zijn.
Dus wordt uitgegaan van een situatie waarin er een staatsapparaat bestaat dat onafhankelijk is van volk en dat zich tegenover het volk verheft. In de beruchte uitspraak van koning Lodewijk 14: “L'etat c’est moi” komt dat duidelijk tot uitdrukking. In een ontwikkelde participerende democratie (wat eigenlijk een tautologie is), zoals het klassieke Athene vallen burgers en de staat als het ware samen en kunnen de burgers met recht zeggen: “De staat, dat zijn wij.” Dan is een rechtstatelijke bescherming van de burger niet aan de orde.
In de geschiedenis van de Atheense polis ontstaan net als bij ons eerst rechtsstatelijke beschermingen, waaruit zich later, anders dan bij ons een directe democratie ontwikkelt. Die kent meerdere wetgevende organen, de Volksvergadering, de via loting samengestelde jurypanels (Nomotheten, letterlijk wetgevers) en ook via loting samengestelde Volksrechtbanken die een wetsherzienende functie hadden. In deze politieke organen zijn de burgers zeker van hun soevereiniteit en genieten hun ‘positieve vrijheden’, d.w.z. ze zijn vrij tot wetgevend handelen.
Reactie plaatsen
Reacties